
“Zou je mij jouw meisje kunnen noemen?”
Toen ik het enige bericht in mijn mailbox las, was het alsof ik de oerknal tegen mijn kop kreeg.
Snel klikte ik jouw nickname Pluis7 aan, las met ingehouden adem jouw profieltekst, smolt van de lange blond-grijze krullen met de stralende lach.
Zeker een uur heb ik naar jou zitten kijken, in een poging te begrijpen wat er met mij gebeurde. Zweethanden, tintelingen over mijn gehele lichaam, en tot in het diepst van mijn wezen vibraties die ik bij geen andere vrouw had gevoeld. Terwijl ik jou nooit had ontmoet.
Overtuigd van het bestaan van dimensie-overschrijdende energetische verbindingen tussen mensen, begon ik te beseffen dat deze verbinding dieper ging dan ik ooit had meegemaakt.
Een lange mailwisseling volgde. Niet omdat we dat persé wilden, maar omdat jij eerst enkele privé-omstandigheden afgehandeld wilde hebben.
Na enkele weken, waarin we al veel over elkaar leerden, gingen we over op bellen.
De eerste keer dat ik je stem hoorde… WAUW! Olie op mijn snelgroeiend vuur voor jou.
Toen, ineens, wilde je mij ontmoeten. En je wilde mij heel bewust in mijn omgeving zien.
Die zondagmiddag stapte je uit de trein.
Ik voelde jou tot in mijn ziel, kon mijn ogen niet van je afhouden.
Eenmaal thuis wilde ik niets liever dan jou aanraken, maar durfde het niet.
Toen je spontaan even mijn nek masseerde ging er een schok door mij heen. Ik gloeide over mijn gehele lichaam.
Na het avondeten ging je terug naar Haarlem.
Toen de conducteur het vertreksignaal gaf, nam je mijn gezicht in je handen en kuste mij. Omdat je wilde weten of ook dat goed zat.
Jij was al bij het vierde station, ik stond nog steeds op het perron. Hoofd in de wolken, een kamerbrede smoorverliefde grijns. Onderweg naar huis stuurde ik je met nog steeds trillende handen een sms: “Die kus wil ik graag herhalen”.
“Ik ook. Gauw” was wat er direct terug kwam.
Een fantastische tijd volgde.
Op mijn 56e voor het eerst in mijn leven echt verliefd. Ik wist niet wat mij overkwam. Mensen in mijn omgeving hadden mij niet eerder zo zien stralen. Als wij samen waren, straalden wij samen, vielen bij iedereen op.
De vrijdagmiddag van de derde week belde je mij. Zoals altijd. Ik zat al helemaal klaar voor onze gebruikelijke teaser voor het heerlijke weekend bij mij, het gesprekje waarin we elkaars vuur extra opstookten. Ik zag de beelden van de vorige keer: voordeur met een klap dicht, zoenend en vrijend de trap op en dan onze diepgaande eenwording, onze versmelting die het lichamelijke ver overschreed.
“Wim zit bij mij thuis”.
Een knal tegen mijn kop, zo hard dat het mij duizelde.
Ver weg hoorde ik je zeggen dat hij uit zichzelf met jou mee naar huis was gegaan en dat je er niets tegen had kunnen doen.
Uit zelfbescherming wilde ik het nog die zelfde avond afsluiten.
Wat volgde was een bizarre ontmoeting op station Haarlem waar wij onze spullen uitwisselden, waar wij verlangden, afstand hielden, machteloos waren. Ik probeerde jou op andere gedachten te brengen, vocht uit alle macht voor jou, voor ons, voor mijzelf.
Vergeefs.
Door en door koud, met mijn toiletspullen en een leeg en aan flarden gescheurd hart ging ik terug naar Almere.
Vrijdagavond en –nacht, de gehele zaterdag en zondag heb ik alleen maar gehuild. Niet geweten dat een mens zoiets kan. Ik was machteloos, krachteloos. Ik kon, wilde, niets meer.
Zondagmiddag ineens een sms.
“Wim is terug naar zijn vrouw. Wat moet ik doen” las ik stomverbaasd, door de tranen heen.
Na mijn hoopvolle “je weet wat ik wil” wisselden wij enkele smsjes.
Nog die zelfde avond kwam je naar Almere om te praten.
We hielden afstand. Maar hoe langer we met elkaar spraken, des te sneller kwam onze diepe liefde voor elkaar terug naar boven.
We spraken af om voorlopig rustig aan te doen, maar pakten al snel de draad op alsof er niets was gebeurd. Onze liefde voor elkaar was allesomvattend. Grenzeloos.
Ik leefde in een volkomen nieuwe wereld. Niet eerder was ik zo diep zo gelukkig.
We groeiden in snel tempo naar elkaar toe, integreerden soepel in elkaars wereld. Spraken serieus over samenwonen.
Op een gegeven moment vroeg je wat ik er van vond als we tezijnertijd in het huis van jouw moeder gingen wonen. Je moeder, die ik van jou al ‘mam’ moest noemen.
Toen wist ik dat ik voor het eerst in mijn leven bereid was om alles op te geven. Ik wilde met jou trouwen, iets dat ik na mijn scheiding had afgezworen. Jij was thuiskomen voor mij. Alles viel op zijn plaats.
Aan het einde van de vierde (zevende) week belde je onverwacht.
“Ik kom niet meer”.
Pas na minuten besefte ik wat je zei, was volkomen lamgeslagen.
Deze keer was het niet Wim.
Maar toch ook weer wel. Ik was de partner die jij graag in Wim had gezien, deed alles wat jij hem graag had zien doen. Ik deed alles goed. Maar ik was niet Wim.
En dat veroorzaakte een chaos in jouw gevoelsleven, waarmee je niet verder kon.
Vandaag een herhaling van zetten.
Bij mij thuis wisselden wij onze spullen uit, vocht ik opnieuw wanhopig voor jou, voor ons, voor mij. Een kansloze strijd.
Nu, na bij elkaar zeven intense weken, zeven eeuwen geluk, staan wij opnieuw op station Almere-Buiten.
Vanaf dat we op het perron zijn houden we elkaar stevig vast, kussen elkaar liefdevol.
We kijken elkaar aan, allebei met tranen in de ogen.
“Ik wil je niet kwijt”.
“Ik jou ook niet”.
“Blijf…”.
Onze omhelzing wordt alleen maar steviger. Ik voel al jouw heerlijke vormen.
Jouw wezen verenigd met mijn wezen.
Voor de laatste keer.
Dan maak je je los. Aarzelend. Vastberaden.
“Als het ooit verandert bel ik je”.
Een laatste kus. Over je schouder naar mij kijkend stap je in de trein.
De Sprinter komt in beweging.
De blik waarmee je mij door het raam aankijkt knijpt alle leven uit mij…
Voorgoed…
© 2021