
Ik voel mij vreemd. Zweverig licht maar tegelijkertijd verlammend zwaar, broos doorzichtig maar ook compact en ondoordringbaar.
Ze werken sneller dan ik had gedacht.
Het is goed zo.
Vanuit mijn vaste lees-fauteuil kijk ik met hoofd en ogen die ik nauwelijks nog zelf kan sturen, in slow-motion golfbewegingen om mij heen, naar mijn vertrouwde omgeving, mijn basis, die mij altijd heeft beschermd, die mij lang op de been heeft gehouden.
Naast mij het bijzettafeltje met de lege potjes, keurig op een rij. Er achter, eveneens perfect uitgelijnd, de glazen die altijd halfvol waren, maar nu leeg zijn.
De vaste, zo bekende scherpe lijnen van vormen, richtingen, hoeken en afmetingen worden breder, vervagen, beginnen een eigen leven te leiden.
Geamuseerd denk ik terug aan paddo’s, spuiten, rookwaren, lijntjes, pillen enzovoort. Voor zover dat gaat. Net als toen.
De flarden uit de periode dat ik ondernemend en nieuwgierig was, en hongerig naar alle werelden die door de meest uiteenlopende geestverruimende middelen werden gecreëerd, zijn een trip op zich.
Daar kwam ik weer uit, leefde mijn leven van grenzeloze vindingrijkheid om te zorgen dat mijn oneindigheid scheppende ervaringen ook voor anderen binnen bereik kwamen.
Nu is er geen weg terug.
Dat wil ik ook niet.
Eindelijk komt er een einde aan list en bedrog, aan oplichting, aan eigenlijk alles dat je als mens nu net niet moet doen. Tot en met het volledig naar de kloten helpen van het leven van velen die met mij in contact kwamen. Alleen fysiek geweld en misbruik zijn nooit in mij opgekomen. Het enige waar ik mij niet toe heb verlaagd.
Ik ben dankbaar dat de uiteindelijke ongeneeslijkheid van mijn zeer agressieve ziekte het mogelijk maakte om deze stap te zetten. Aanvankelijk zoals ieder mens het leven koesterend en er tot in lengten van dagen aan vast klampend, ben ik nu opgelucht en blij dat ik het heb gedaan.
Gelukkig weten mijn kinderen niet wie ik in werkelijkheid ben. Met kunst- en vliegwerk heb ik dat altijd van ze kunnen weghouden. Nu is het mijn grootste zorg. Want als dat alsnog bekend wordt, krijgen ze een lawine over zich heen waar ze waarschijnlijk niet tegen bestand zijn. Hoewel ik voorafgaand aan mijn laatste kunstje, alles dat binnen mijn vermogen lag in het werk heb gesteld om dat te voorkomen. Maar ik zweef tussen hoop en vrees.
“Wat als…”.
Ik hoor de bekende geluiden, Henk komt thuis van zijn werk; het brengt helderheid even terug aan de oppervlakte. Net genoeg voor onze laatste ontmoeting. Mijn planning is perfect.
Als hij de kamer binnen komt ziet hij het bijzettafeltje, weet direct wat er aan de hand is.
“Je hebt het gedaan” hijgt hij verward, ontdaan, zakt dan overmand door emoties naast mij op zijn knieën, pakt mijn slappe, krachteloze hand.
Ik zie de tranen die hij krampachtig achter zijn ooghoeken probeert te houden. Vergeefs.
Hoewel hij wist dat het er aan zat te komen, is het toch een klap.
Het doet mij verdriet om mijn knappe jongste, die mij bijna dagelijks aangenaam verraste met zijn ontwikkelende inzichten, zo te zien. Maar hij liet mij geen keuze: als ik het moment had aangekondigd had hij er alles aan gedaan om mij op andere gedachten te brengen, waarschijnlijk met succes.
“Waarom nou toch?” snikt hij met gebroken stem, zoekt met ogen, gelaatsuitdrukking, handgebaren en lichaamstaal wanhopig naar een opening om terug te draaien wat ik goed voorbereid in gang heb gezet.
“We zouden toch kijken voor die andere behandeling?”
Zo goed en zo kwaad als het gaat schud ik mijn hoofd.
Hij weet het, berust. Net zo moe als ik van alle dingen die we hebben geprobeerd. Uitgeput van alle onvermoeibare inzet waarmee hij achter mij, voor mij en pal naast mij stond in mijn gevecht. Ons gevecht.
“Kan ik nog iets doen?”
Met moeite duid ik op de enveloppen met de namen op het bijzettafeltje. Mijn persoonlijke boodschappen. En instructies voor hem. Om alles dat na mij komt in goede banen te leiden.
Hij knikt, checkt zijn mobiel, legt zijn hand op mijn schouder, kijkt mij in de ogen.
“Wim komt er aan”.
Of het zo moest zijn, uitgerekend op deze dag.
“Hb… j… hm… gvndn…?”
Spreken gaat al niet meer.
Maar door mijn lichaam stroomt een blijheid waar ik lang naar heb uitgekeken, waar ik niet van had gedacht dat ik die ooit nog eens zou mogen voelen.
Zijn greep wordt steviger.
“Hij is er bijna. Hou vol”.
Ik knik. Denk ik.
En vecht mijn laatste strijd, tegen het definitief wegzakken.
Dan staat Wim in de kamer. Er is iemand bij hem, ik kan niet zien wie. In een moment van helderheid flitsen de vele jaren van pijn en verdriet voorbij. Vele lange jaren heb ik hem niet gezien, bestonden we niet in elkaars leven. Alleen maar omdat onze karakters botsten, en wij beiden niet in staat waren om de brug te slaan.
Hij komt bij mij staan, zijn wijzer geworden prachtige en sterke gezicht betraand, zijn gelaatsuitdrukking een mengeling van boosheid, ongeloof, maar vooral: spijt.
“Hé ouwe, wat maak je me nou?” probeert hij zich op zijn bekende eigen karakteristieke manier een houding te geven.
Ik hoor Henk tegen hem praten. Hoewel ik de woorden niet meer begrijp, weet ik dat hij zijn oudere broer uitlegt wat er aan de hand is.
Huilend knielt Wim naast mijn stoel, pakt mijn hand.
“Ik wilde… ik kon niet… ik wist niet… ik…”.
Ik ‘knijp’ zachtjes in zijn hand, mijn ogen glimlachen dat het goed is.
Ik zie dat hij het niet begrijpt, niet accepteert, dat hij het begrijpt, dat hij het accepteert.
Dan zie ik ineens zijn veilige ondoordringbare muur oplossen. En voor het eerst sinds ze na de scheiding allebei met mijn exgenote mee gingen krijg ik een echte, liefhebbende warme knuffel van hem.
Ik voel het schokken van zijn lichaam, leg mijn armen om hem heen en hou hem stevig vast.
In gedachten, want mijn lichaam kan het niet meer.
Als hij mij weer loslaat, zit er een vrouw naast hem, één en al warmte en liefde uitstralend. Perfect voor hem.
“Pa, dit is Roos”.
Ze voelt zich zichtbaar niet op haar gemak, glimlacht verdrietig, zwaait aarzelend, verlegen.
Voorzichtig legt hij mijn hand op de vergevorderde buik van zijn prachtige vrouw.
“Je wordt opa” is het laatste dat ik hoor. En op de energie van het nieuwe, onschuldige, onwetende, onbezoedelde leven, laat ik ze achter.
Terwijl ik mijn stoffelijk omhulsel ontstijg, zegen ik de vier meest dierbare mensen die nog in mijn leven waren. En zijn wij tot in de eeuwigheid verenigd.
© 2021