
Door een iets te vroeg opkomende koppeling spat het grind even onder de spinnende wielen vandaan. Dan hebben de banden grip en verdwijnt de ambulance met zwaailicht en sirene.
Ik zit aan een tafeltje met de squashmaat van Ad, ik inmiddels koude koffie, hij iets sterkers. Soms zien we elkaar, soms kijken we dwars door elkaar heen.
De beelden van wat zojuist is gebeurd, komen terug…
Na de zware game verlaat ik de squashbaan en ga naar de bar voor twee verfrissingen. Terwijl ik wacht op mijn bestelling zie ik in mijn ooghoeken iets vreemds. Eén van de twee mannen naast mij hangt in een rare houding op zijn barkruk tegen zijn squashmaat aan. Het duurt nog een volle seconde voordat ik reageer.
“Gaat alles wel goed?” vraag ik, word me dan bewust dat zijn maat een bezorgde blik heeft.
“Er is iets met Ad aan de hand” mompelt hij, heeft moeite om hem overeind te houden.
Nu zie ik ook dat Ad niet reageert, slap tegen hem aan hangt. Als ik hem aanraak voelt hij zwaar aan.
“Leg hem op de grond!”
Samen werken we Ad voorzichtig op de vloer. Zijn ogen kijken, maar zien niets.
De geleerde automatismen treden in werking: ik schud hem aan zijn schouders, zijn lichaam is zwaar en slap.
“Ad! Hoor je mij?”
Hij reageert niet.
Snel controleer ik zijn ademhaling, kijk naar zijn borstkas.
“Bel 112!” roep ik vervolgens naar de barvrouw, “zeg dat het om een hartstilstand gaat!”
“Zoek jij een AED! Snel!” bijt ik iemand in mijn nabijheid toe. Zonder verder na te denken zorg ik dat Ad’s luchtweg vrij is en begin met reanimeren. Twee keer beademen, borstcompressies. In het juiste ritme, steeds de zelfde cyclus. De normaal onverdraagbare zomerse hitte die door de openstaande deuren komt gewalmd, deert mij nu niet.
Ramptoeristen komen toegesneld, maar blijven op afstand. Alleen een jonge vrouw zakt tegenover mij op haar knieën.
“Ik heb EHBO, je doet het prima, ik help je”.
Ver weg klinkt de eerste sirene.
Voordat we van plaats kunnen wisselen, stormen er enkele brandweerlieden naar binnen, nemen de regie over.
“Rustig doorgaan, totdat wij hem op de AED hebben aangesloten” zegt een van de mannen, in mijn ooghoeken zie ik hem en nog iemand naast Ad’s hoofd met een AED bezig.
Als dat moment daar is kom ik overeind en sta verdwaasd te kijken hoe zij zich over Ad ontfermen.
“Maak ruimte!” dringt ineens tot mij door, waarna mijn arm ruw wordt gepakt en ik naar buiten word geduwd. Als ik omkijk zie ik de motoragent die iedereen op afstand zet. Ook mij. Flink geïrriteerd door zijn eveneens ferme optreden naar mij toe realiseer ik mij dat hij slechts zijn werk doet, daarmee de anderen hun werk laat doen.
“Ik werk hier” zeg ik, “ik moet hier blijven”.
Hij laat mij los en laat mij naar een tafeltje in de hoek gaan, waar ik vanuit een andere wereld toekijk hoe intussen gearriveerde ambulancebroeders Ad op allerlei apparatuur aansluiten, op een brancard werken en afvoeren.
Ver weg zie ik iemand op mij afkomen. Het is een van de brandweermannen. Als hij een hand op mijn schouder legt ontwaak ik, kijk recht in zijn vriendelijke glimlach.
“Hoe is het met je?” vraagt hij.
“Goed” is het enige waarmee mijn geest hem kan voorliegen.
Hij begrijpt het wel, heeft vaker met dit bijltje gehakt.
“Je hebt het goed gedaan. Je hebt waarschijnlijk zijn leven gered”.
Zijn woorden hakken er in.
“Ik zag het gebeuren, was er direct bij”.
“En je deed wat je hebt geleerd”.
“Ja” fluister ik en tuimel in een leegte…
“Hou je daar aan vast”.
…en staat mijn geest eindelijk toe dat alle opgekropte stoom kan worden afgeblazen, en huil ik.
© 2021