
In een opwelling had ze besloten om naar IJmuiden te gaan, om op de Zuidpier even zee en wind te ‘voelen’. En hier even anoniem te zijn, in tegenstelling tot ‘haar’ vaste stukje strand waar ze met dit weer beslist zou worden gevonden door bekenden.
Voor een uurtje een andere omgeving om nieuwe energie te vinden, om überhaupt energie te vinden…
Een uurtje, want meer tijd was er niet.
Het korte ziekbed van haar vader had een groot gat geslagen in haar leven, dat ze leefde zoals zo veel mensen dat doen, met voorspoed en tegenslag, met vreugde en verdriet.
Intens dankbaar voor wat hij haar gedurende zijn leven had gegeven had ze zich zijn laatste weken volledig weggecijferd, had alles voor hem opzij gezet. Onvermoeibaar, onvoorwaardelijk, geen negatief woord of negatieve gedachte, geen zelfmedelijden hoewel het onmenselijk zwaar was. Alle liefde die ze in zich had was voor hem geweest, en voor haar moeder die door haar leeftijd en tanende gezondheid structureel al extra aandacht nodig had.
Ook op zijn sterfbed was ze niet van zijn zijde geweken, had hem na zijn overlijden de uitvaart gegeven die bij hem paste en had daarna alle nasleep afgehandeld. Herhaalde verzoeken om hulp aan haar broer waren vergeefs. Dus was ze sterk geweest.
Het verlies van haar vader, van wie ze zielsveel hield, zorgde voor grote wond. Gebukt gaand onder het immense verdriet en de gevolgen van haar inspanningen kreeg ze echter niet de gelegenheid om te rouwen. Want daar was nog haar moeder die eveneens diep in haar hart zat. Die haar nodig had. Nu nog meer dan ooit. En ook wat dat betreft stond ze er alleen voor…
Bij de toegang tot de pier kruisten hun ogen elkaar.
Ze had het gevoel dat ze hem kende, maar wist niet direct waarvan. Want zij was zeker dat ze hem nog nooit had ontmoet. Ook niet digitaal.
Hij had het gevoel dat hij haar kende, maar wist niet direct waarvan. Want hij was zeker dat hij haar nog nooit had ontmoet. Ook niet digitaal.
Ze wisselden een korte blik, keerden daarna terug in hun eigen wereld.
Bij hem gebeurde echter iets waardoor hij zijn aandacht niet meer bij zijn oorspronkelijke gedachten kon houden. Hij ging langzamer lopen, zag haar in haar gestadig voortschrijden ‘en profile’, zag het verdriet in haar houding, in haar oogopslag, versnelde zijn pas weer iets. En zonder dat hij er iets tegen kon doen zocht zijn ziel contact met haar.
“Hi. Ik ben Ron. Zullen we samen een stukje oplopen?”
Het verdriet in haar ogen toen ze hem opnieuw even aankeek, raakte hem diep, ontroerde hem.
Zij wilde eigenlijk alleen maar wat tijd voor zichzelf, even uitwaaien, de zee ruiken, de wind door haar lange bruine haren voelen, en dan weer snel terug naar haar moeder. Toch knikte ze onzichtbaar, onderbewust aangestuurd, getriggerd door zijn natuurlijke uitstraling van vertrouwen en rust, die tot in haar ziel reikte.
Dat hij naast haar bleef lopen bracht haar in verwarring, maar het lopen zonder woorden kalmeerde haar snel. Verwonderd vroeg ze zich af hoe iets als dit mogelijk was: het voelde alsof hij perfect aanvoelde wat er aan de hand was, alsof hij zich over haar ontfermde. Maar hij knoopte geen gesprek aan. Hij liet haar, was er, maar zonder er te zijn.
Zij wilde alleen zijn, maar wilde ook dat hij bleef, was alleen omdat hij haar liet, was niet alleen omdat hij niet weg ging.
“Hi. Ik ben Angela”.
Ze liepen zwijgend, bleven op de zelfde momenten even bij vissers staan kijken als die net op het moment van passeren een flinke vis op haalden, zwegen weer gezamenlijk verder in de richting van het einde van de pier.
Op de kop voelden ze zich beiden één met elementen, keken naar het eeuwigdurende gevecht van de onvermoeibare golven tegen de standvastige basaltblokken, koesterden de kortstondige zon op hun gezicht, keken het langzaam kleiner wordende enorme cruiseschip na dat met een nieuwe lading passagiers al een eind op weg was naar verre oorden.
Ineens voelde ze dat zijn hand haar hand pakte, dat zij haar arm door de zijne stak, dat hij zijn arm op haar schouders legde, haar zachtjes tegen zich aan trok.
Ze keek opzij, was verward omdat hij twee meter van haar af stond, zijn handen, die ze nog steeds voelde, in zijn zakken.
Hij keek om, glimlachte warm en meelevend naar haar, volgde weer de kustvaarder die richting de sluizen voer.
Ze voelde de troost en geborgenheid van zijn handen en armen sterker worden.
Alsof het zo was afgesproken begonnen ze op het zelfde moment aan de terugtocht, zwegen naast elkaar.
Ze wilde graag terug naar huis, waar haar moeder wachtte, maar wenste ook dat de terugtocht lang zou duren. Want hij voelde goed, bracht haar onrust, maar vooral rust. Er stroomde een warmte door haar die ze lang niet had gevoeld.
Ze verlieten de pier, liepen langs de Marina, keken naar de boten op de kade in de takels, zwegen verder.
Op het punt waar zij richting haar auto moest, en zijn bus op hem wachtte, vertraagden ze hun pas tot bijna slow-motion, keken elkaar aan, hij met zijn handen nog steeds in zijn zakken, zij met zijn armen om haar heen, zijn warmte koesterend.
“Dank je” glimlachte ze.
“Ik moet jou bedanken” glimlachte hij terug.
Voordat hij instapte draaide hij zich om, knikte kort naar haar, nog steeds glimlachend, zelfs toen hij zat en de deuren van de bus zich sloten.
Dankbaar keek ze hem na.
Zijn troostende handen en armen voelden als nooit te voren.
Nieuwe, schier onuitputtelijke energie stroomde rijkelijk.
© 2021