Bevrijd

Mijn broer en twee zussen zijn er al als ik de kamer betreed.
De sfeer voelt bizar. Surrealistisch. Wat het goed beschouwd ook is.
Ik voelde me toch al niet jofel, dit duwt mij nog verder onderuit, sterk als ik dacht te zijn.

Ik begroet hun vreemd-grauwe gezichten, maak enkele flauwe grapjes die totaal niet aankomen. Ook niet bij mijzelf.
Bij het raam jij, die te lang -en voor een veel te groot deel- een stempel op mijn leven drukte. Waar ik nu nog de gevolgen van draag. En daar maar mee moet zien te dealen. Net als de anderen.
Zoals je in je bed zit, met een de laatste weken snel veranderd uiterlijk, ben je nog altijd wie jij zelf altijd meende te moeten zijn: het egocentrische middelpunt van het heelal. Waar al het andere omheen mag draaien, zij het slechts bij nadrukkelijk goedvinden. Jouw uitdrukkelijke als wens gecamoufleerde eis om dit te doen waar wij allemaal bij zijn, onderstreept dat.
Ik zie wat je denkt, je gelaatsuitdrukking spreekt voor zich: hoe haal ik het in mijn hoofd om jou als laatste te durven begroeten!
Om er voor nu even vanaf te zijn geef ik je een vluchtige hand en een vage glimlach, loop snel door naar de keuken, waar mam koffie aan het zetten is.
“Lekker. Graag!” zeg ik slechts. Omdat ik het ook niet meer weet. Zelfs de gebruikelijke warme knuffel komt even niet aan de oppervlakte.

De eerste van de twee bijzondere genodigden is iemand van de kerk waar jij heel bewust om hebt gevraagd. Tot onze verbazing, want jij bent voor zover ik mij kan herinneren, nog nooit naar de kerk geweest. Waar jij ons bij wijze van spreken naar toe sloeg. Iedere zondag weer. Jij hoefde nooit; jij had een speciale overeenkomst met God zei jij altijd. Een overeenkomst die bestond uit een waslijst belangrijke redenen die je altijd paraat had.
Ik kijk de tuin in, zie zonder gevoel de beelden voorbij waaien van mijn leven hier. Mam heeft al aangegeven dat ze hier niet blijft wonen. Gelijk heeft ze.
“Wilt u de laatste sacramenten nu ontvangen?” hoor ik de man van de kerk vragen terwijl hij met plechtige handelingen alles in gereedheid brengt.
“Nee. Ik heb al met God gesproken”.
Ik verslik me in mijn koffie, zie door de deuropening de verbijsterde gezichten van mijn broer en zussen die zich niet meer konden terugtrekken van deze wanstaltige vertoning.
Mam schudt vertwijfeld haar hoofd, kijkt mij verbitterd aan, zichtbaar onderhuids stoom opbouwend.
“Zelfs nu heeft hij de moed niet” sist ze.
Haar vuisten gebald, de knokkels wit.

De man van de kerk begint, net zo verrast als wij, een zalvende verhandeling, maar vindt geen gehoor. Na verschillende pogingen bergt hij alles weer op, drinkt uit beleefdheid zijn thee op, neemt dan afscheid, wenst ons met gepaste, sfeer-eigen bedrukte stem veel sterkte.
En: “God is met u allen”.
Tja. Waar was Hij al die jaren hiervoor…
Het kost me nu moeite, maar normaal gesproken kan ik me niet voorstellen dat Onze Lieve Heer gewoon een sadist is, die van bovenaf onbewogen toekeek op wat er over ons heen kwam.
Want het lijden wordt, net als in bijna iedere religie, door Zijn vertegenwoordigers met Jezus Christus als sprekend voorbeeld, als een zaligmakend ‘moeten’ gepropageerd. Met dan aan het eind van de rit, als goedmakertje voor al het lijden, die mooie beloningen: meer maagden dan een mens aankan, druiven, een schitterende hemel vol oude bekenden die je eigenlijk nooit meer wil zien, enzovoort.
“Wat is er in Hemelsnaam toch gebeurd met het begrip ‘onvoorwaardelijke liefde’….”.
Wat geloof eigenlijk zou moeten zijn.
Maar mijn lieve oma zei het al: “Van liefde kun je niet leven”.
Was ze er nog maar…
Het magische en alles verklarende woord: macht! De enige drijfveer van al die vaak zelfverklaarde verhevenen, meestal gehuld in lange gewaden, waar je ook nog eens van alles onder kunt verbergen, al dan niet het daglicht verdragend.

Kort nadat de man van de kerk is vertrokken, zonder de verloren ziel te hebben kunnen terugwinnen, waarvoor mam zich bij hem heeft verontschuldigd, belt de huisarts aan. Wisseling van de wacht.
Ik hoor hem praten met jou, maar de woorden dringen niet tot mij door. Mam komt terug in de keuken voor koffie. Ze is onrustig, haar Parkinson is door de naderende climax nadrukkelijker aanwezig. Ik hou haar vast. Woorden zijn niet nodig.

“Schiet eens op! We wachten op jullie!”
Zelfs nu komt het niet in je op om eens niet de confrontatie te zoeken.
Ik laat het maar. Vijftig jaar vechten heeft mij geen steek verder geholpen. Waarom zou het nu wel zin hebben?
Met een zucht, en met de moed der wanhoop, zet ik mijn al lang lege en afgekoelde koffiebeker op de keukentafel. Iets te hard. Voorzichtig leg ik het oor er naast, voel me schuldig.

Je ziet er ongeduldig uit.
Blijkbaar heb je haast.

We komen samen bij het bed. Mam bij het hoofdeinde.
Strakke, ongemakkelijke gezichten, jij bent zelfverzekerd.
De arts vraagt nogmaals of dit is wat jij wilt. Na jouw vastberaden “ja” zet hij de naald in het infuus. Ik heb diep respect voor hem dat hij iets als dit überhaupt kan. Ik ben in ieder geval heel blij met hem.
Opvallend monter kijk je ons aan.
“Ik ga naar de Grote Baas. Ik zie jullie daar” zeg je, zoals altijd alleen maar met jezelf bezig.
“Dag Hilde, dag Karin, dag Marja”.
Je kijkt naar mij.
“Dag Bert”.
De eerste dosis.
Je kijkt mij nogmaals aan.
“Dag Bert” zeg je nog een keer.
Dan sluiten je ogen zich.
Als de tweede dosis het infuus ingaat kan niemand zich nog bewegen.

“Uw man is overleden” constateert de arts even later met gepaste, bedrukte stem.
Terwijl iedereen nauwelijks bij machte is om te beseffen wat er net is gebeurd, probeert hij er niet te zijn. Zo onopvallend mogelijk bergt hij zijn spullen op, verlaat discreet de kamer.
Terwijl wij in het vacuüm donderen.

Emoties willen maar niet naar buiten. Bij niemand.
Ik sta aan het voeteneinde. Verdoofd, mezelf belovend dat ik iets als dit nooit meer doe.
Ik kijk naar je, maar anders dan mam die haar met zorg verzamelde jarenlange woede er ineens toch uitschreeuwt. Omdat ze het eindelijk kan. Omdat hoop op een ‘simpel’ sorry vergeefs bleek.
Ook anders dan mijn zussen, stil, beschadigd voor het leven.
En anders dan mijn verbijsterde broer, van wie je geen afscheid hebt genomen.
“Daar lig je dan”.
Je ogen gesloten, handen op je nog niet zo lang geleden imposante buik, nu compleet weggevreten door de kanker.
“Eindelijk heb je rust, hoef je niet meer te vechten tegen de wereld die altijd tegen jou was. Ook niet meer tegen jezelf”.
Hoewel, je hebt nooit tegen je ontelbare zwakheden gevochten, maar koesterde ze, ontwikkelde ze zelfs leek het wel. Gebruikte ze.
Ons geen andere keuze latend dan accepteren.
“Daar lig je dan.
Je eigen dochters misbruikt, je vrouw meerdere keren bedrogen, te losse en te snelle, harde handen…”.
Die ik nooit zag aankomen, maar des te meer voelde.
“…en nooit een goed woord voor een van ons, tenzij je er iets voor jezelf uit kon halen, of anderen kon tonen wat voor een geweldig mens jij in de kern toch wel was”.
Volledig door het lint schreeuwt mam een bovenmenselijk zwaar huwelijk er uit, spuugt de verwijten in je koude en dode gezicht. Maar met droge tranen, omdat de andere al lang geleden achter veel sloten en grendels zijn gestopt.
Het neemt zoveel ruimte bij ons in dat niemand van ons het besef heeft om te proberen haar te kalmeren. Misschien moet dit wel even zo zijn. Voor haar.
De parallellen en congruenties in haar tirades zetten voor mij zaken weer enigszins neer zoals ze zijn; de normale gezichtspunten en verstandhoudingen keren terug.
Ik herinner mij een gesprek dat jij en ik in de achtertuin hadden tijdens het snoeien van de druif, realiseer mij dat jij net als ieder ander een product was van je opvoeding, en mede daardoor eigenlijk niet veel anders kon doen dan wat je in je leven hebt gedaan; ik weet als een van de weinigen dat jij het in jouw jeugd zwaar te verduren hebt gehad, in het Duitsland van 1943 en daarna.
Hoewel dat nooit een rechtvaardiging mag zijn. Voor wat dan ook.
Maar ik besef dat de vrijheid van onze keuzes wordt bepaald door de ruimte die je als kind hebt gekregen. Met daar tegenover dat ik mijn kinderen wèl alle liefde heb gegeven die ik in me had, er wèl altijd voor ze was. Net zoals dat voor mijn broer en zussen geldt.
Ik realiseer mij ook dat je altijd voor iedereen klaar stond, en dat ik veel van je heb geleerd. Wij allemaal. Als alles is gezakt zullen we dat ook wel weer weten. Evenals dat we altijd te eten hadden, een dak boven ons hoofd, kleding, hoewel meestal tweedehands omdat er weer zonodig een nieuw glanzend statussymbool voor de deur moest staan, of een nog betere televisie waar wij bij hoge uitzondering soms ook even van mochten genieten.
En voor mij persoonlijk: dat je met strakke hand zorgde dat ik mijn diploma haalde toen ik op de HBS zat, en druk bezig was te ontsporen na het overlijden van mijn moeder, jouw eerste vrouw, die tot aan haar te vroege dood ook onder jouw drukkende juk zat.

Het geeft een flinterdun gouden randje aan deze zwarte bladzijde die eindelijk wordt omgeslagen…

© 2021